06 Scheld- bijnamen

Faanten, bonkenslikkers, pottenschijters én schapenkoppen  nummer 06   -  22 juli 2020

Bijnamen kunnen zowel positief als negatief bedoeld zijn; als het positief bedoeld is wordt het een koosnaam, negatief bedoeld krijgt het al gauw de connotatie als scheld- of spotnaam. In de Langstraat heeft nagenoeg ieder dorp of stad zijn eigen schimpnaam. L. van Miert schrijft in de krant ‘Echo van het Zuiden’ in 1920: ‘(…) Te Raamsdonk treffen we de bonkenslikkers, zij die grote brokken slikken oftewel gulzigaards (bonken is ook wel vergeleken met botten ofwel armlastig voedsel) en te Raamsdonksveer de dooie-vischjesvreters. De laatsten zijn meer bekend als faanten. In den franschen tijd zou een officier aan een inwoner van Raamsdonksveer, die in ’t gras te rusten, den weg hebben gevraagd. Was ’t vaderslandsliefde, of onbekendheid met de taal of luiheid, die den dorpeling het zwijgen deed bewaren? De geschiedenis heeft het niet opgeteekend. De Franschman schold hem toen uit voor een ‘fainéant’, dat in de volksmond verbasterd is tot ‘faant’. Volgens historicus Robert Fruin (1823-1899) echter komt het woord ‘faant’ zeker niet van ‘fainént’. Hij trekt deze conclusie uit een in 1586 voor Reimerswaal uitgevaardigde politieverordening, waarin bevolen wordt een rechtsvervolging in te stellen tegen ‘bedelaars, fanten en fantinnen’. Met andere woorden: het woord ‘fant’ was de niet bepaald vleiende naam voor bedelaars én landlopers. Ook een uitleg is dat Faant een verbastering is van ‘Mes Enfants’, uit een toespraak van Napoleon bij de opening van de tussen 1810 en 1812 gebouwde Rijksstraatweg. In 1836 komt het woord ‘fant’ weer ter sprake. In zijn boek ‘Proeve van Bredaasch taal-eigen’ schrijft Jacobus Hoeufft namelijk: (…) ‘Fant noemt men hier hen, die de visch op het zogenoemde Bergsche veld (de Biesbosch, red) gevangen in manden op hunne ruggen torschen en langs de huizen te koop veilen.’  

Faant
Potteschijter

Faant is in de uitleg van Hoeufft dus een (vis)venter. Dat maakten de Bergenaren duidelijk met een rijmpje dat ze de Verenaren honend nariepen: ‘Veerse fanten, ze lopen langs alle kanten, om een viske te stropen, en in den Berg te verkopen.’ De Verenaren lieten zich niet onbetuigd en riepen dan in onvervalst dialect terug: ‘Bergse grète, we wai niet luusse, moete gulle vrète.’ Grète betekende: gulzigaards. Rond 1900 werd de scheldnaam voor de Bergenaren veranderd in Potteschijters. In De Dongebode geeft stadshistoricus Bas Zijlmans een verklaring, zonder die als vast en zeker te poneren. Zijn uitleg is: “Geertruidenberg had als vanouds een bevolking die, in tegenstelling tot de Verenaren, in een betere maatschappelijke positie verkeerden. Door het vertrek uit de vestingstad van onder meer de garnizoensofficieren en vooraanstaande families verarmden de achterblijvers steeds meer. Niettemin hielden ze de schijn van een zekere welstand op. De Verenaren hadden al gauw door dat het allemaal maar ‘kale kak’ was in den Berg. Ze constateerden dat als het kermis in de stad was dat de Bergenaren thuis bleek om achter de gordijntjes te kijken naar de kermisbezoekers van buiten Geertruidenberg. Met andere woorden: de ‘kale kak’ bleef op de ‘pot’ zitten. Op ’t Veer hadden ze het niet over kakken, maar over schijten, waarmee het woord Potteschijter was geboren. De carnavalsvierders uit twee van de drie kernen vinden de spotnamen prima; Raamsdonksveer heet tijdens de carnavalsperiode het Faantenlaand en Geertruidenberg het Potteschijterslaand. In Raamsdonk vonden ze Bonkenslikkerslaand niet zo gepast en daarom noemen ze hun dorp in die periode liever d’n Haaykaant.

Schapenkoppen

Tijdens carnaval wordt Dordrecht het Ooi- en Ramsgat genoemd, hetgeen te maken heeft met de bijnaam van de Dordtenaren, namelijk de Schapekoppen. Vroeger had Dordrecht een zwaar belastingstelsel en bewoners bedachten de allerlei plannen om de belasting te ontduiken. Twee Dordtenaren kochten in het nabijgelegen Papendrecht een vet-gefokt schaap en verkleedden het dier als een jongetje. Het idee was in feite heel simpel: ze lieten het schaap op haar achterpoten tussen hen inlopen, met de bedoeling de poortwachters op die manier te misleiden. De poging om geen accijns te betalen, verliep aanvankelijk heel voorspoedig. De mensen op het pontje hadden niets in de gaten en bij het naderen van de stad zwaaide de poort open. Helaas, een hond rook onraad en liet zich niet beetnemen. Het waakzame dier begon hard te blaffen, waardoor het schaap zich lam schrok. Er klonk een langgerekt geblaat en de smokkelaars werden gearresteerd. In 1220 gaf Willem I, graaf van Holland Dordrecht stadsrechten, zeven jaar nadat Geertruidenberg die op 21 september 1213 van dezelfde graaf had ontvangen. Over de geschiedenis schreef Bas Zijlmans in 1978 het boek ‘Geertruidenberg, Hollands oudste stad’. Ruim 40 jaar later schrijft de Dordtse historicus Henk ’t Jong het boek: ‘Dordrecht, de oudste stad van Holland’. Tot 1813 bleef Geertruidenberg bij Holland behoren. In dat jaar werden de provinciale grenzen opnieuw vastgesteld en was Hollands oudste stad Geertruidenberg voortaan Brabants. Dordrecht mag zich slechts beroemen dat het als nederzetting ouder is. De twee genoemde boeken maken duidelijk dat de Potteschijterse en Schapekopse twisten nog niet afgelopen zijn. Beide steden waren ook betrokken bij de Hoekse en Kabeljauwse twisten (1350-1490). Ze weten dus uit ervaring dat een strijd(twist) heel lang kan duren. 

Tekst: Jan Hoek

Bronnen: Echo van het Zuiden dd 24 juli 1920;

Nederlandse Volksverhalenbank;

De Dongebode nr. 1-1978

Logo Vrienden Veerse Carnaval

© 2020 Oudheidkundige Kring Geertruydenberghe
Locatie 9 Websitebouw