Van Arsenaal naar Fort St. Gertrudis en van Kruithuis naar Het Cachot - nummer 07 – 12 aug. 2020
Rond het aan het de Haven Geertruidenberg gelegen Rijksmonument Arsenaal (1776) is het wapengekletter al eeuwenlang verstomd. Na het faillissement van de Arjan van Dijk Groep leken ook de festiviteiten in Fort St. Gertrudis tot het verleden te behoren. Dat gold ook voor de in 1836/1837 gebouwde bovengrondse kelder, ofwel het bomvrije magazijn in het Staatenbolwerk voor de opslag van buskruit. Daar verzorgde de ‘gesneuvelde’ Arjan van Dijk Groep onder de naam ‘Puur! Achter de Markt’ eveneens feestelijke activiteiten. Sinds eind juni 2020 zijn beide monumenten echter ‘ingenomen’ door twee ondernemers die al de nodige ervaringen hebben met het houden van activiteiten in en rondom het tastbare verleden. De ondernemers Bart Heijne (o.a. Bootje Gezond) en Mark de Kwaadsteniet (Fort Lunet), die samen eigenaar zijn van het bedrijf ‘Uit in Zuid’ worden de nieuwe uitbaters van Fort St. Gertrudis en het voormalige kruithuis, dat de naam ‘Het Cachot’ krijgt.
Het Arsenaal is een van de grootste gebouwen dat Geertruidenberg rijk is. Van oorsprong is het een militair magazijn en werd daarom ook wel ’s Lands Magazijn genoemd. Op oude genie-tekeningen komt ook nog de naam ‘tuighuis’ voor. Op de plaats van het Arsenaal stonden in de achttiende eeuw huizen, een taanschuur en een pottenbakkerij. Die moesten plaatsmaken voor het naar een ontwerp van de stadhouderlijke architect Philips Willem Schonck tussen 1774 en 1778 gebouwde Arsenaal. Deze architect ontwierp onder andere ook de vishal van Geertruidenberg en het voormalige stadhuis in Raamsdonk. Bovendien maakte hij de tekeningen voor de restauratie van de Geertruidskerk. Wie via de Markt door de poort van de Hoofdwacht loopt, ziet het imposante Arsenaal vanaf de achterzijde. Het symmetrische Arsenaal is opgetrokken in neoklassieke stijl. De natuursteenlijsten en de gebeeldhouwde ornamenten zijn van de hand van Guilliam Carrier, met boven de poort het uit hardsteen gemaakte wapenschild, versierd met het wapen van het gewest Holland en in een boogbeeld de krijgstrofeeën. Voor de toegangspoorten aan de kant van de in 1952 gedempte haven zijn in de 17e eeuw gegoten vuurmonden geplaatst als schamppalen. De ruime binnenplaats werd pas na de Tweede Wereldoorlog van bestrating voorzien. Het Arsenaal fungeerde steeds als magazijn tot de Duitse troepen het in 1940 ook als kazerne, paardenstal en opslagplaats voor wagens van de logistieke dienst gingen gebruiken. Na de Tweede Wereldoorlog diende het gebouw nog enige tijd als krijgsgevangenkamp voor Duitse pioniers, die belast werden met het opruimen van mijnen in Noord-Brabant. Vervolgens was het tot 1962 een onderkomen van het Nederlandse Leger en zorgde het voor onderdak voor de Pontonniers, de vaar- en duikerschool en bewakingstroepen. Na het opheffen van Geertruidenberg als garnizoensstad stond het gebouw er doel- en renteloos bij omdat er geen passende bestemming voor te vinden was. Totdat Arjan van Dijk het pand van de gemeente Geertruidenberg kocht en het Arsenaal de commerciële naam Fort St. Gertrudis gaf. Hij voorkwam verder verval van het cultureel erfgoed en hield er tal van Bourgondische themafeesten, passend in deze historische omgeving.
Het Statenbolwerk is een van de tien bolwerken die ooit rond de stad Geertruidenberg lagen. Willem van Oranje gaf in 1573 opdracht om de middeleeuwse stadsmuur te vervangen door een stelsel met bastions, ter versterking van de Bergse vestingwerken. Een karwei dat in die tijd met spade en kruiwagens werd geklaard, werkzaamheden met de hand die daardoor eeuwen duurden. Niet zo verwonderlijk, want er werden in die periode tien bolwerken en een dubbel grachtenstelsel gerealiseerd. Het bolwerk kreeg zijn huidige vorm in 1830 en werd in 1996 voor het laatst gerestaureerd. Een bolwerk was vroeger een veelal rond verdedigingswerk voor of buiten een stadsmuur of omwalling. De bastions zijn verdwenen, maar de vorm is nog goed zichtbaar. Na 1698 verrees op het Statenbolwerk een kruithuis, dat in feite een bovengrondse kelder was. In militaire termen heet het bouwwerk een bomvrij kruithuis, waarna de Bergenaren het al snel betitelden als kruitmagazijn en later als ‘t cachot. Deze werd in 1816 gesloopt en is opnieuw opgebouwd in 1836/37. Kosten circa 65.000 gulden. Het ronde tongewelf is één meter dik. De bestemming wordt als volgt omschreven: ‘Het gebouw dient tot opberging van de munitie voor de Artillerie- en Infanteriemunitietreinen voor de 3e Divisie en voor de bewapening van vesting Geertruidenberg’. Het Statenbolwerk is in vergelijking met het Commandeursbolwerk aanzienlijk lager omdat het aan een betrekkelijk veilige kant lag. Slechts één gracht bood al voldoende bescherming aan de noordzijde van de stad. Het glacis, een zacht aflopend talud voor de buitenste vestingwerken, is het laatste stukje glacis dat Geertruidenberg nog heeft. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schuilden inwoners in het kruithuis. Bij Koninklijk Besluit van 2 juni 1919 werd Geertruidenberg als vesting opgeheven. Helaas werden daarna grote delen van de vesting geslecht voor stadsuitbreiding, verkeersvoorzieningen en industrievestiging.
Tekst: Jan Hoek
Bronnen: Nostalgie en heden, Bas Zijlmans 3 oktober 1985;
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
Terminologie verdedigingswerken, uitgave Stichting Menno van Coehoorn, juni 2013 (3e druk)