46 Ambachten, industrieën en vakbonden

Groentedrogerij en -zouterij Spyer Brothers (De 'Juin')

In het ‘uitvoerig en beredeneerd verslag van de toestand der gemeente Raamsdonk over het jaar 1887’ staat onder het hoofdstuk ‘Voornaamste ambachten’ te lezen dat de gemeente, bestaande uit de dorpen Raamsdonk en Raamsdonksveer, in dat jaar de volgende bedrijven telde: 2 hooipersen, 9 hoepelmakerijen, 1 zoutziederij, 2 bierbrouwerijen, 3 scheepstimmerwerven voor de binnenlandse vaart, 13 leerlooierijen, 41 schoenmakerijen, 8 smederijen, 16 timmermanswinkels, 3 koperslagerijen, 27 kleermakerswinkels, 22 broodbakkers, 10 metselaars, 3 vleeschhouwers, 2 kuipers, 8 huisschilders en 2 wagenmakers. Voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid had de gemeente twee veldwachters in dienst; zij ontvingen een salaris van 400 gulden per jaar plus een vrije woning en gratis bovenkleding. De gemeente had in 1887 ook drie nachtwachten in dienst die gemiddeld zo’n 175 gulden per jaar verdienden. Zij waren verantwoordelijk voor het licht van de 46 petroleum-straatlantaarn in Raamsdonksveer en de 27 lantaarns in Raamsdonk-dorp. Aan de gemeente-arts werd dat jaar 900 gulden betaald; daar bovenop ontving de arts ook nog 100 gulden voor het geven van vaccinaties en eenzelfde bedrag voor het verrichten van lijkschouwingen. De vroedvrouw ontving 275 gulden voor haar werk, terwijl een schoolhoofd een jaarwedde van 1.000 gulden ontving. De onderwijzers verdienden 600 à 700 gulden per jaar en een onderwijzeres in het vak ‘nuttige handwerken’ ontving 75 gulden per jaar.

Vaandel beschermheilige 'St.Joseph' Raamsdonksveer

Het beroep van hoepelmaker was niet bepaald een vetpot, want men verdienden zes à acht gulden per week. Voor dat bedrag werden dagen gemaakt van vier uur ’s morgens tot acht uur ’s avonds. In september 1907 werd de eerste overkoepelende vakbond in Raamsdonksveer opgericht, de Roomsch-Katholieke Volksbond ‘Rerum Novarum’, waarin zich de hoepelmakers en rietsnijders verenigden. Er kwam een ziekenkas en misstanden als winkelnering en betaling in natura behoorden snel tot het verleden. De naam van de volksbond was de door paus Leo VIII (1810-1903) geschreven encycliek Rerum Novarum (Latijn voor ‘over nieuwe dingen’), waarin hij inging op de slechte werk- en leefomstandigheden van arbeiders. Maar van echte betrokkenheid bij het leed van werklieden was geen sprake. De reden van het schrijven van de encycliek kwam vooral omdat de paus goed aanvoelde waar de tijdgeest om vroeg. Persoonlijk had de kerkvorst, die uit een familie van kleine Italiaanse landadel kwam, weinig op met het klootjesvolk. Met de koetsier die hem een kwarteeuw lang rondreed had hij nooit een woord gewisseld. Deze paus vaardigde een recordaantal van elf encyclieken uit over de rozenkrans en liet zich graag fotograferen met zijn Vaticaanse hofhouding. Uit een onderzoek van historicus Jos van Meeuwen kwam naar voren dat de katholieke arbeiders op de eerste plaats katholiek en op de tweede plaats arbeider waren. De oproep van Leo VIII in 1891 over het arbeidersvraagstuk ‘Vereenigt U, maar vereenigt U in vereenigingen, welke den godsdienst tot grondslag hebben’ werd ook in het bisdom Den Bosch gehoord. In 1892 riep kapelaan Prinsen de eerste R.K. Werkliedenvereniging in het leven. Het begin was klein en de samenwerking kwam slechts langzaam op gang. In 1907 werd de officiële naam ‘Bond van het R.K. Werkliedenvereeniging’, met doelen als ‘handhaving van de Katholieke beginselen’ en ‘bevordering der zedelijke en stoffelijke belangen der werklieden’. In Raamsdonksveer stond ook de naam van beschermheilige ‘St. Joseph’ op het vaandel te staan. Vanaf 1934 was de landelijke Bond gevestigd in Tilburg; in 1948 werd de naam veranderd in Nederlandse Katholieke Arbeidersbeweging.

De hoge geestelijkheid was uit dezelfde maatschappelijke laag als de fabriekseigenaren. Zij waren eensgezind in hun afkeer van vakbonden. De geestelijkheid liet zich vanzelfsprekend leiden door de katholieke opvatting dat de maatschappelijke orde door God was bepaald. Net als in Limburg waren er ook in Brabant geestelijken die zich met de arbeiders identificeerden. Deze geestelijken werden, net zoals dat elders gebeurde, onder de druk van fabrikanten weggepromoveerd. Zo werd kapelaan L. van Heeswijk, onder druk van de fabrikanten door de bisschop van Den Bosch, als geestelijk adviseur van de vakbond in 1925 ontslagen. Hij werd overgeplaatst naar Raamsdonk, waar hij in 1944 stierf als pastoor van de parochie Sint Bavo. Op zijn initiatief werd op 1 oktober 1927 de kerkelijke harmonie Sint Bavo opgericht.

In 1913 werd de vesting Geertruidenberg opgeheven, waardoor de stad uit haar krappe keurslijf werd bevrijd. Nadeel was dat de vestingwerken voor een groot gedeelte werden geslecht om ruimte te creëren voor woningbouw en industrievestiging. Tot 1857 stonden er in Geertruidenberg o.a. drie bierbrouwerijen, vier sigarenfabrieken van Smolders (1857), De Bruijn (1871), Van den Assem (1899) en Du Pont (1906), steenfabriek van Herman Allard, een hoedenfabriek aan de Markt en zeven schoenmakerijen In 1914 werd in ’s-Hertogenbosch de akte van oprichting gepasseerd van de PNEM (Provinciale Noord-Brabantse Electriciteits Maatschappij). Het aan de Donge gelegen terrein voldeed optimaal aan vrijwel alle eisen en veel andere gemeenten hadden het nakijken. In 1919 kwam de Dongecentrale met een capaciteit van 18 MW gereed. In 1923 kon ook het Wilhelminakanaal in gebruik worden genomen. Dat kanaal mondde bij Geertruidenberg uit in de Donge, waardoor de scheepvaart naar het Brabantse achterland (Tilburg – Breda – Eindhoven) mogelijk werd. Er ontstond verder ruimte voor de vestiging van nieuwe industrieën; als eerste kwam in 1914 groentedrogerij en -zouterij Firma Spyer Brothers, ook wel ‘de Juin’ genoemd, twee jaar later gevolgd door een fabriek van naadloze vaten, later Verenigde Bedrijven Tankfabriek-Kooiman. Naast deze industriële activiteiten was de scheepvaart van grote betekenis. Als reactie op de Kernenergienota van minister Economische Zaken Zijlstra is in 1957 serieus overwogen om in Geertruidenberg de eerste atoomcentrale te bouwen. Dit plan kwam vooral door de ambitieuze PNEM-directeur J.A.P.M. Petit. Dat het plan niet doorging lag uitsluitend aan de ontwikkeling van andere energiedragers zoals kolen en olie. De conventionele elektriciteit kon in 1958 opgewerkt worden voor 3,5 cent per kWh, wat ongeveer een cent goedkoper was dan elektriciteit uit kernenergie. De prijs van fossiele brandstoffen zakte begin jaren zestig verder waardoor de verschillen in kostprijs nog groter werden. De eerste kerncentrale van ons land staat in Dodewaard en was van 1969 tot 1997 in gebruik; in 1973 werd de kerncentrale in Borssele in gebruik genomen.

Tekst:

Jan Hoek

Bronnen:

‘Bedrijvig Raamsdonksveer’, uitgave Vèrse Hoeven/Veers Erfgoed, auteur Jan Hoek, 2010;

Historisch Nieuwsblad 7/2012, artikel Paul van der Steen;

Archief Bossche Bond van de Katholieke Arbeidersbeweging;

Toespraak J.W.M. van Rooij t.g.v. 775 jaar stad Geertruidenberg.

© 2020 Oudheidkundige Kring Geertruydenberghe
Locatie 9 Websitebouw