Talloze invloedrijke heren probeerden elkaar de loef af te steken bij hun zeggenschap over de parochie en het ambacht Raamsdonk. Niet zo verwonderlijk, want het ambacht lag op een bijzonder strategische plek, namelijk precies in het grensgebied tussen de bisdommen Luik en Utrecht, het hertogdom Brabant en het graafschap Holland. De Lambertuskerk is de oudste kerk van Raamsdonk en werd vóór 1273 gesticht door de bisschop van Luik, die tot de veertiende eeuw alle rechten in handen hield. De Lambertuskerk moet daarom gezien worden als een van de oudste en noordelijkst gelegen steunpunten van het in die tijd zeer uitgestrekt bisdom. Het betrof een bakstenen zaalkerk van ca. 100 x 25 meter, zonder toren. Halverwege de twaalfde eeuw werd de kerk voorzien van een toren. De kerk werd door de eeuwen heen door vele rampen (water, wind en vuur) getroffen, maar werd elke keer weer opgebouwd. Tegenwoordig is de laat-gotische Lambertuskerk Raamsdonk een prachtig gerestaureerde monumentale en multifunctionele locatie voor evenementen.
De geschiedenis van de Lambertuskerk gaat terug tot ongeveer het jaar 1150, maar overblijfselen daarvan zijn tot nu toe niet teruggevonden. De nabij de kerk gevonden middeleeuwse voet van een doopvont van Namens natuursteen is het enige tastbare bewijs van het bestaan van een kerk in die periode. Op de plaats van de huidige kerk heeft een ouder kerkgebouw gestaan, waarvan de uit 1275 daterende tufstenen muurrestanten die zijn opgegraven. Tussen 1340-1350 werd dit kerkje voorzien van een toren, die er nog steeds grotendeels staat. In deze toren was op de eerste verdieping een zogenaamde herenkapel: een kapel met een spitsboogvormige opening naar het schip van de kerk. Op 9 januari 1343 ontving Willem van Duvenvoorde, sinds 1323 burggraaf van Geertruidenberg, van de bisschop van Luik het patronaat-schap (recht om pastoors te benomen) en het tiendrecht (recht om kerkelijke belasting te mogen innen). Tevens kreeg hij toestemming om vier priesters aan te stellen. Willem maakte daar later zelf vijf van. De vijfde moest namelijk dienst doen in de kapel van het in opdracht van de graaf van Holland gebouwde kasteel van Geertruidenberg, als Willem daar verbleef. Het was niet alleen een gelovig man, maar op sommige gebieden ook heel productief; hij had namelijk een flink aantal bastaardkinderen, waarvan er twaalf bekend zijn. Overigens was Willem zelf ook een bastaardzoon.
De Lambertuskerk doorstond de Sint-Elisabethsvloed van 1421. Vanaf de eerste Lambertuskerk is de kerkvloer namelijk in fasen zo’n twee meter opgehoogd om droge voeten te houden. Omstreeks 1450 bouwde men een nieuw koor en twee zijtransepten om het bestaande koor heen, dat daarna werd afgebroken. De rest van de kerk bleef gewoon dienstdoen. In 1502 besloten de Heemraden van Raamsdonk de kerk grondig te verbouwen. Ze vervingen de eenbeukige, romaanse zaalkerk door een driebeukige pseudo-basiliek in laat-gotische stijl. Zo ontstond de omtrek van de huidige kerk. De herenkapel in de toren werd dichtgemetseld en er bleef een soort archiefruimte of ‘schatkamer’ in gebruik. Nadat de Lambertuskerk in 1611 in protestantse handen was overgegaan werd het interieur aangepast ten behoeve van de uitoefening van de nieuwe eredienst. Dat hield in dat er een scheidingsmuur tussen koor en schip werd gemetseld en dat uitingen van de katholieke mis moesten verdwijnen, waaronder de altaren en de doopvont.
De eerste predikant was van 1611-1620 de uit Heinenoord afkomstige G. (Wilhelmus) Bastingius. De katholieken kregen op 3 april 1787 toestemming van de gecommitteerde Raden van Holland en West-Friesland een eigen (nood)kerk bouwen. Maar wel met beperkingen; zo moest de kerk worden gebouwd op een afgelegen stuk grond en de Mis diende in stilte, zonder klokgelui, plaats te vinden. In de Bergenstraat werd een schuurkerk gebouwd, die aan St. Bavo werd toegewijd. Mogelijk waren ze niet zo tevreden met de schuurkerk en, mede omdat er na de Franse revolutie grotere vrijheid van godsdienst ontstond, eisten de Raamsdonks katholieken op 18 september 1798 hun oude St. Lambertuskerk van de protestanten terug. De toenmalige predikant dominee S. Magnet vocht met succes voor het behoud van de kerk met alle middelen die hem ten dienste stonden, waarbij hij soms de waarheid in zijn voordeel verdraaide. Tijdens het proces dat volgde, was de uitslag dat de protestanten de kerk mochten behouden, maar daarvoor wel 7000 gulden aan de katholieken dienden te betalen.
In de loop van de jaren werd de kerk nogal eens door bliksem, storm en overstromingen getroffen, maar steeds vond restauratie plaats. Toen in de nacht van 27 op 28 juli 1716 door het ‘swaer onweder van donder en blixem’ de toren van de kerk tot aan het muurwerk afbrandde, wendde schout Simon van Son zich tot de Rekenkamer van Holland om subsidie te krijgen voor de herbouw. Met succes, want er werd 1200 gulden beschikbaar gesteld. In 1778 stond de kerk opnieuw in brand en ruim een eeuw later, op 24 mei 1878, viel door blikseminslag de spits brandend in het middenschip van de kerk. De kerk brandde uit en slechts de muren bleven nog staan. Men wilde aanvankelijk een nieuwe kerk bouwen, maar uiteindelijk werd ervoor gekozen de Lambertuskerk opnieuw op te bouwen. In 1878 werden tegen de toren nog stallen aangebouwd. De kerkgangers kwamen met koetsen naar de kerk en de paarden moesten binnen kunnen staan. De stal aan de zuidzijde was alleen voor de paarden van Charlotte Elisabeth Eva Krythé, de toenmalige ambachtsheer van Raamsdonk. Tussen 1922 en 1929 vond een grondige restauratie van zowel interieur als exterieur plaats, waarbij de toren voorzien werd van een piramidedak. Bij de restauratie in 1953 zijn de stallen afgebroken, waardoor de fraaie toren weer vrij kwam te staan. Bij de komst van de Duitsers in 1940 verzamelden de bezetters alle kerkklokken in de gemeente, waaronder de ca. 725 kg zware klok (ter swaerte van veertien à vijftien hondert pont) uit de Lambertuskerk, die daar nog door schout Simon van Son en het dorpsbestuur neergehangen was. In 1952 kreeg de Lambertuskerk een nieuwe bronzen klok met daarin de tekst: ‘Wat de vijand roofde met geweld heeft gemeentezin opnieuw hersteld. Zowel bij vreugde als kruis nood ik naar ’s Heren huis.’ Zo’n acht jaar eerder, in de nacht van 29 op 30 oktober 1944, liep de Lambertuskerk grote schade op. Juist rondom het kerkgebouw vond de beslissende tankslag plaats. De consistoriekamer aan de buitenkant van het zuidelijk transept bleek geheel vernield te zijn en vrijwel alle muren van het gebouw vertoonden aanzienlijke schade.
In 1975 verkeerde de Lambertuskerk in een zodanige staat dat bijeenkomsten in het gebouw vrijwel onmogelijk geworden waren. De noodzakelijke restauratie zou een slordige half miljoen gulden bedragen. Pogingen om het benodigde geld hiervoor bij elkaar te krijgen, liepen keer op keer stuk. In 1984 werd wel het dak onderhanden genomen en wat metselwerk verricht, waardoor er tot mei 1990 weer kerkdiensten konden worden gehouden. De van 1998 tot 2004 durende restauratie bouwde voort op de werkzaamheden in de jaren 1984-1986. Nu richtte men zich hoofdzakelijk op het interieur. De in het leven geroepen Stichting Lambertuskerk Raamsdonk slaagde erin financiën bijeen te brengen om in fasen de grootscheepse herstelwerkzaamheden uit te laten voeren. In totaal kostte de gehele restauratie zo’n anderhalf miljoen euro, inclusief restauratie van het in 1881 door Van Dam uit Leeuwarden voor 6.250 gulden gebouwde orgel, dat tien registers en een aangehangen pedaal heeft. Dankzij het stichtingsbestuur, bijgestaan door onder andere leden van de Rotery, de Oudheidkundige Kring ‘Geertruydenberghe’ en Catate Corde, is de toekomst van de nu multifunctionele Lambertuskerk zeker gesteld.
Tekst:
Jan Hoek
Bronnen:
‘De Lambertuskerk en het dorp Raamsdonk’, Ans Spee, 2004;
website lambertuskerkraamsdonk.nl