52 Juinen voor de Spyer Brothers

dirk-vd-vijver-conservenfabriek-hoofddorp

In 1729 begint Salomon Spyer in Amsterdam een juwelierszaak. Door de eeuwen heen wordt de naam overigens verschillend geschreven, waaronder Speijer, Speyer en Spyer; in de twintigste eeuw wordt vooral laatstgenoemde naam gebruikt. De kinderen en kleinkinderen van Salomon zetten het bedrijf na hem voort en naast goud en zilver worden ze ook actief ‘in het zuur’. Het inleggen van groenten en vlees in een zoutoplossing (pekel) of azijn behoort tot de weinige echt Amsterdamse tradities. Het gebruik is mogelijk aan het begin van de zeventiende eeuw met de toevloed van Asjkenazische Joden naar Amsterdam gekomen. In de Jodenbuurt liggen tientallen zuurbedrijven, waarvan het familiebedrijf Spyer uitgroeit tot een van de grootsten. Op een gegeven moment beschikken ze op diverse plaatsen in de hoofdstad over zo’n veertien huizen, pakhuizen en stallen. Vermoedelijk waren de meeste bedoeld voor het bewerken van groenten, inpakwerkzaamheden en de opslag van de pekeltonnen. Tijdens de Franse jaren breekt een crisis uit en de internationale handel komt stil te liggen. Het bedrijf gaat failliet en alle onroerend goed wordt in opdracht van de Desolate Boedelkamer (het stedelijke faillissementskantoor) van de hand gedaan. Het bedrijf richt zich weer op en in Amsterdam bloeit de ‘inleggerij’ onder leiding van Salomons zoon Aren Joseph weer op. Ze noemen zich onder de naam A.J. Spyer en Zoon ‘Kooplieden buiten ’s lands en inleggers van Groenten.’ Daarbij nemen ze de in te leggen groenten in eigen hand. Tot ver in de negentiende eeuw kwamen boeren uit de wijde omgeving met hun schuiten naar de Jodenbuurt, waarna de groente werd verwerkt. Het gaat zo goed dat de familie besluit ook buiten de hoofdstad actief te worden. In 1850 startten ze met een ‘inleggerij’ in Roelofarendsveen en vier jaar later een ‘zouterij’ in het nabij Enkhuizen gelegen Grootebroek. In 1904 beginnen ze ook een bedrijf in Geertruidenberg. Tien jaar later bouwen de Spyer Brothers daar een conservenfabriek, die in de vestingstad de bijnaam ‘de Juin’ krijgt. Bij het aan de Donge, tegenover ‘Lunet aan de Donge’ gelegen bedrijf worden vooral zilvertuitjes en augurken (‘Aptito’s’) gepekeld en in vaten gedaan.

juinen

“De campagne aan de grootste zouterij der firma Speijer Brothers is Zaterdag jl. afgelopen. Vele menschen zijn hierdoor weer werkeloos. De extra verdiensten voor Geertruidenberg en omstreken voor het schoonmaken van uien is ook weer voorbij.” Dat stond op 3 september 1924 in de krant ‘Echo van het Zuiden”. Pekelen en ‘inleggen’ had en heeft grote voordelen; voedsel blijft langer houdbaar en de conserveermethode voegt smaak toe. Maar voordat de producten gepekeld en opgeslagen in de vaten lagen, was er al veel vuil en monotoon werk verricht. Begin april werden de percelen, voornamelijk in de provincie Zeeland bewerkt, waarna de vroegste uitjes, bij gunstig weer, konden worden ingezaaid. Vanaf mei verschenen de vrouwen en schoolverlaters om onder toezicht van een ‘juinbaas’ het land van onkruid te zuiveren. De geoogste vuile uien gingen onder andere naar Geertruidenberg. Het schoonmaken van de uitjes was thuiswerk, waaraan menig huishouden in Geertruidenberg en Raamsdonksveer meedeed. Voordat men aan de slag kon, diende er eerst een ‘juinkaart’ op het gemeentehuis gehaald te worden. Op die kaart werd aangetekend hoeveel personen per gezin, het aantal kinderen en van welke leeftijd er zouden gaan ‘juinen’, ofwel zilveruitjes gingen schoonmaken. Het aantal genoemde personen bepaalde hoeveel zakken met een inhoud van zo’n 35 kilo vuile uien er in twee dagen verwerkt moesten worden. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat werd er met name op het Sandoel in Raamsdonksveer ‘gejuind’. Dat gebeurde in de maand augustus, want dan hadden de kinderen schoolvakantie. Met behulp van een aardappelschilmesje werden de bovenste punten en de worteltjes eraf gesneden. Vervolgens werden ze gewassen in een teil met water dat uit het Zuidergat kwam. Daarna werden de uitjes eruit geschept en de rotte exemplaren verwijderd. Voor het afhalen van de zakken ‘vuile’ juin en het later inleveren van de ‘schone’ juin werd de in 1972 afgebroken schuur van Tinus Berende gehuurd. Daar werden de uitjes goed gecontroleerd en gewogen op een bascule. Voor het aantal ingeleverde zakken kreeg men weer nieuwe mee en konden de gezinnen weer aan de slag. Van elke vuile ca. 35 kilo wegende zakken juin, diende minimaal 20 kilo schone juin teruggebracht worden. Was het minder dan werd men verdacht van diefstal en kreeg men een boete. Ook diende de ‘vuile’ zakken na het afhalen twee dagen later weer ‘schoon’ ingeleverd te zijn. Nadat de fabriek in 1965 een pel-machine in gebruik nam, kwam aan het thuiswerk een einde. Bij de Juinfabriek werd er in ploegendienst gewerkt. Tot de taken behoorde onder andere ervoor te zorgen dat de schilmachine van de zilveruitjes niet verstopt raakte. Personeelsleden moesten dat met behulp van bamboestokjes voorkomen. Werken bij de Gebr. Spyer was geen vetpot. Onder personeelsnummer 5 staat de naam A. Waas vermeld. Volgens de loonlijst van 20-28 mei 1938 bedroeg zijn loon voor een werkweek van 50¾ uur ƒ 22,84. Van zijn uurloon werd 17 cent ingehouden als bijdrage ziekteverzekering.

juinen op het Sandoel

In 1948 fuseert van Nederlandse ‘zuurbedrijf’ van de Spyer Brothers met Van der Vijver uit Rijnsberg, een conservenfabriek die daar in de volksmond ‘de uienfabriek’ wordt genoemd, gevolgd in door een fusie in 1971 met de in Etten-Leur gevestigde conservenfabriek Zwanenburg. De naam werd daarna SVZ (Spyer–Van de Vijver-Zwanenburg), een bedrijf dat later door Nutricia overgenomen werd. Het betekende het einde van de ‘Juinfabriek’ in Geertruidenberg. Tegenwoordig is SVZ een onderdeel van Royal Cosun, een onderneming waaronder o.a. ook de Cosun Beet Company (ex-Suiker Unie) en aardappelverwerker Aviko behoren.  

Tekst: Jan Hoek

Wikimiddenbrabant.nl, Annie van Loon; ‘Ons Amsterdam’, 1 november 2020, Paul van Ravenstein en Koen Kleijn.

© 2020 Oudheidkundige Kring Geertruydenberghe
Locatie 9 Websitebouw