N.V. Papierfabriek ‘Maasmond’ was gevestigd te Keizersveer op de noordoever van de Bergsche Maas, op
een terrein dat tot 23 juli 1908 behoorde tot de gemeente Raamsdonk. Door een grensregeling ging het gedeelte grond waarop de papierfabriek was gevestigd op die datum over naar de toenmalige gemeente Dussen. In het gemeentelijk jaarverslag van de gemeente Raamsdonk van 1873 staat dat aan het Keizersveer een stoomfabriek tot het bereiden van papier in aanbouw is. Het bedrijf, dat wordt opgericht als strostoffabriek, werd een jaar later in gebruik genomen. De fabriek beschikte bij de start over drie stoomketels van 50 pk en vier draaiende ketels. De werkomstandigheden in de fabriek waren zo belabberd dat de Commissaris van Koning van Noord-Brabant Arthur van Voorst tot Voorst in zijn verslag over een bezoek aan de gemeente Raamsdonk daarover op 15 mei 1903 schreef: ‘(…) Het schijnt in die fabriek ongezond werken te zijn. Als de mensen er een paar jaar zijn, dan zien ze eruit als lijken’. Maar ook verhalen over bedrijfsongevallen, het karige loon, het gehate boetesysteem en de autoritaire bedrijfsleiding schetsten een negatief beeld van de papierfabriek. In de winter van 1944/1945 werd de fabriek door oorlogsgeweld verwoest en is daarna niet meer opgebouwd.
Wie de initiatiefnemers en/of eerste eigenaren van de fabriek waren is niet met zekerheid te zeggen. Bij de start waren 60 à 70 arbeiders werkzaam in de fabriek, waaronder 25 vrouwen. De resultaten van de strostof- of papierpapfabriek waren zo slecht dat de fabriek al in 1876 wordt overgedaan aan een Belgisch vennootschap opgericht door Auguste Chantrenne uit Nijvel, fabrikant van machines voor de papierstofbereiding, en de Engelse industriëlen Samuel Evans en Thomas Owen. Dat waren textielbaronnen, die sinds kort ook actief waren in de sterk groeiende papierindustrie, met twee papierfabrieken in Engeland en een papierpulpfabriek in Noorwegen. Na die overname werd, naast de bestaande strostofproductie, ook overgeschakeld op de productie op basis van lompen. Desondanks loopt het ook onder de nieuwe directie zo slecht dat de productie stil komt te liggen. In 1891 meldt de Engelsman Albert E. Reed, een oud-werknemer van Evans & Owen die voor zichzelf begonnen is, zich als koper. Een ondernemende man die later de grondlegger zou worden van het Reed-concern, dat later zou fuseren tot de multinational Reed-Elsevier. Na de herstart met 20 à 30 werknemers wordt de stroomvoorziening uitgebreid tot een vermogen van 150 pk en in 1897 zelfs tot 400 pk en wordt het aantal stoomketels uitgebreid tot vijf.
Schrijnend in die jaren zijn echter de arbeidsomstandigheden; extreem lange werktijden van soms zeven dagen in de week, kinderarbeid, zwaar lichamelijk werk dat onder belabberde en gevaarlijke omstandigheden verricht moest worden, waarbij gewerkt moest worden met slecht ontsmette lompen. De werknemers werden voortdurend blootgesteld aan fijne stofdeeltjes en agressieve chemicaliën. Berucht is de bleekton waar de halfstof in verbinding werd gebracht met chloorkalk vermengd met zoutzuur en later, als de papierproductie op gang komt, met een hoog zwavelzuurgehalte. Het noopt Van Voorst tot Voorst, van 1894 tot 1928 Commissaris van de Koningin (CvdK) in Noord-Brabant, in zijn verslag over het bezoek in 1903 aan de gemeente Raamsdonk te schrijven dat de toen ‘ca. 100 menschen waaronder ± 30 vrouwen eruitzien als lijken.’ Hij schrijft verder in het verslag van 15 mei: ”(…) De mannen maken van ƒ 1,25 tot ƒ 1,50 daags, de vrouwen ƒ 0,75. Die fabriek ging tweemaal over in andere handen omdat de zaken fout liepen. Nu zouden de zaken naar wensch gaan. Lompen of stroo worden niet meer in natura aangevoerd en tot papier verwerkt. De grondstof komt nu als ‘pap’ kant en klaar aan de fabriek.” Na een bezoek op 28 april 1905 schrijft Van Voorst tot Voorst: “De papierfabriek vervaardigt thans veel papier (zegels, briefkaarten enz) voor het binnenland. In de oude papierfabriek is veel Hollandsch geld verloren, in de tegenwoordige fabriek zit uitsluitend Engels kapitaal.” Op 16 april 1907 brengt de CvdK wederom een bezoek aan de gemeente, waarna hij in zijn verslag onder meer schrijft: “De papierfabriek blijkt druk te werken. De ‘pap’ wordt uit Zweden en Noorwegen aangevoerd en is daar uit hout bereid. De directie is zeer streng op het moreel der werklieden. Bij dronkenschap of wat ook, gaan de werklieden voorgoed de poort uit. Aan onze arbeidswetgeving stoort men zich niet sterk; herhaalde verbalen en zware boeten. De mannen verdienen tot ƒ 15 en de vrouwen tot ƒ 8”.
De verlegging van de Maasmond door het graven van de Bergsche Maas had ook voor de papierfabriek consequenties. In 1908 gaat het stuk grond waarop de papierfabriek is gevestigd over naar de gemeente Dussen. De directie is daar op z’n zachts gezegd niet blij mee en trekt aan de bel bij de CvdK. Die schrijft daarover: “(…) Aan het Keizersveer wonen ± 60 menschen die zullen overgaan naar Dussen. De directeur van de papierfabriek is tegen, omdat hij tegenwerking vreest van zijn industrie door de burgemeester van Dussen Van Honsewijk. Dat is een landbouwer die de belangen van de industrie (bij vergunningen voor overwerk enz.) niet voldoende begrijpt. Althans, daar is de directeur van de fabriek bang voor.” Bedoelde directeur Reed gaat bij de uitbouw van de fabriek zo voortvarend te werk dat deze in 1918 een van de modernste papierfabrieken van ons land is en maar liefst zo’n 150 ton papier per week produceert. Vanaf 1919 komt de papierfabriek in Nederlandse handen. Het aandelenkapitaal van negen ton wordt voor een belangrijk deel ingebracht door de familie Proost, eigenaren van papiergroothandel P. Proost en Zonen te Amsterdam, een van de belangrijkste klanten van de papierfabriek. De directie wordt vervolgens gevormd door Van Dongen Torman en Van Suylekom uit Raamsdonksveer. Uit vooral Duitsland en Oostenrijk worden papiertechnici naar Keizersveer gelokt, waaronder bedrijfsleider Franciscus Braun, overigens een Belgisch staatsburger, die zich later met zijn gezin liet nationaliseren tot Nederlander; hij bleek later als directielid een autoritaire baas te zijn, maar was zich daarnaast ook terdege bewust van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. De Tweede Wereldoorlog zorgde ervoor dat de papierfabriek wederom stil komt te liggen en tot overmaat van ramp komt de fabriek in de laatste oorlog-winter in het frontgebied te liggen en wordt zwaar beschadigd. Na de oorlog is er weinig animo om geld te steken in het herstel van de fabriek. De teloorgang van papierfabriek Maasmond valt te betreuren vanwege de gemiste kansen die zich na de oorlog openbaren. De insteek van de Amsterdamsche Bank om liquidatie te verkiezen boven herbouw, blijkt een behoorlijke inschattingsfout. In 1946 moet meer dan een kwart van het Nederlandse papier- en kartonverbruik geïmporteerd worden.
Tekst; Jan Hoek
Bronnen: ‘Aan het papier toevertrouwd’, Ton Lensvelt 2006; Wipikedia; ‘Op papier gesteld’, Bram Bouwens, 2004.