Zoals overal was ook het postbedrijf in Geertruidenberg aanvankelijk behoorlijk amateuristisch. In 1682 werd voor het eerst door het stadsbestuur ene Melchior Gerats aangesteld als postmeester. In 1701 verzocht hij het stadsbestuur met succes het ambt over te dragen aan zijn dochter Margrita. Dertig jaar later nam Jacobus du Bois het stokje over. Hij reed ook op de postkoets op Breda. Met zijn Bredase collega was de verhouding behoorlijk verstoord. De Bredase postmeester beschuldigde zijn Bergse collega ervan dat deze 302 gulden en 18 stuivers aan postgelden had achterovergedrukt. Bij de Staten van Holland, waar de posterijen toen onder ressorteerden, vond de Bredanaar geen gehoor waarna Du Bois in functie bleef. Toen hij in januari 1794 overleed, nam zijn weduwe het postbedrijf over. Dat was in een moeilijke periode, want de Franse legers hadden Geertruidenberg na een beleg van twee dagen ingenomen. In 1795 werd de Bataafse Republiek uitgeroepen. Dat Geertruidenberg onder Frans bestuur stond is nog steeds te zien op de gevel van het voormalige stadhuis aan de Markt; het door de Fransen zo gehate Wapen van Nassau is uit de gevel weggehakt, terwijl het stadswapen intact werd gelaten.
In 1799 werden de posterijen tot een nationaal bedrijf verklaard. Aanvankelijk bleven de zaken bij het oude en pas in 1803 werd onder de naam het Bataafse Postwezen een reorganisatie van het postwezen ingezet. Zoals bij iedere reorganisatie waren er winnaars en verliezers, waarbij Geertruidenberg tot de verliezers behoorde. De stad kreeg geen schadevergoeding voor het verlies aan status, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Heusden. De postorganisatie werd opgedeeld in zeven departementen met hoofd-, onder- en bijkantoren. Daarbij werd Geertruidenberg ingedeeld in het 4e departement als onder-kantoor, met aan het hoofd een commies. Die verdiende een bescheiden jaartraktement van 300 guldens, plus een vergoeding van 75 gulden voor de huur en 25 gulden voor vuur en licht. Raadspensionaris Schimmelpenninck wordt gezien als de grondlegger van de reorganisatie. Na de invoering van een nieuwe wet in 1850 en de daarbij behorende reorganisatie herwon Geertruidenberg iets van zijn verloren gegane positie, want het trad als hoofdkantoor ook op voor Raamsdonk, Made en Drimmelen. Minister van Financiën Van Bosse concludeerde na ingaan van de nieuwe wet al snel dat het bij de posterijen een zooitje was en nam daardoor tal van maatregelen. Zo werd de besteller verplicht tot het dragen van een uniform met het teken van het betreffende district alsmede het dragen van lederen tassen. Overtreding werd gestraft: de eerste keer met inhouding van het dagloon, de tweede keer een inhouding van drie dagen en na de derde keer volgde ontslag. De postbodes werden door de eerdergenoemde minister benoemd en waren niet pensioengerechtigd.
In de archieven is tot 1835 niet te vinden waar een postkantoor, vaak ook wisselplaats voor postkoetspaarden, zich in de vestingstad bevond. Waarschijnlijk was dit op de locatie waar de directeur woonde. Van 1835 tot 1850 was dat aan de Havendijkstraat 70 waar directeur De Barg woonde, van 1850 tot en met 1857 aan de Haven 4, het pand van directeur Van Strijbos en van 1858 tot 1867 aan de Markt A5 (thans 27) waar directeur De Rooy woonde. Vanaf 1869 was er in de Gasthuisstraat een telegraafkantoor in twee kamers van de Oude Mannen- en Vrouwenhuis gevestigd en vanaf 1876 een gecombineerd post/telegraafkantoor op de hoek Markt/Koestraat. Eigenaar van het pand was ene Van der Sloot die het pand voor 7636 gulden, inclusief 2500 gulden verbouwkosten, aan de gemeente verkocht. Die was bereid het pand voor 535 gulden te verhuren aan het Rijk; na het nodige gesteggel over en weer werd een huurprijs van 450 gulden overeengekomen. Op 1 september werd het gebouw opengesteld voor het publiek. Onder het kantoor Geertruidenberg ressorteerden de hulpkantoren Raamsdonk, Made, Drimmelen en Hooge en Lage Zwaluwe. Het Bergse postkantoor beschikte naast een directeur over twee volledig in uniform gestoken brievenbestellers en twee telegrambestellers. Een van de postbestellers was Jan van de Hoven, de overgrootvader van Cees Schuller, die in 1897 zijn 25-jarig jubileum vierde.
In het vestingstadje, ingesloten door hoge vestingwallen, was geen uitbreiding van het kantoor mogelijk en slechte tijden braken aan. Niet alleen het feit dat vanaf 1883 de Langstraatspoorweg een rol ging spelen in het postverkeer, maar ook de slechte staat van het pand, waarvan de huur was opgetrokken naar 480 gulden per jaar, werkte niet in het voordeel. Tijdens een bezoek van Rijksbouwmeester Knuttel constateerde deze dat het gebouw op de hoek Markt/Koestraat zodanig vervallen was dat alle kosten voor verbetering of verbouw weggegooid geld zouden zijn. De gemeente Geertruidenberg was bereid om het oude gebouw voor 6.500 gulden te verkopen. Knuttel vond dat veel te veel geld voor een bouwval en deed een tegenbod van 4.000 gulden. Na het nodige handgeklap kwamen de partijen een bedrag van 5.500 gulden overeen. Het pand werd afgebroken, waarna aannemer Van Rijswijk uit Heusden voor 21.970 gulden het nieuwe kantoor bouwde. Daar kwam nog ruim 4.000 gulden bij omdat zelfs de fundamenten van het oude gebouw niet meer bruikbaar waren. Architect was de eerdergenoemde Rijksbouwmeester Knuttel. Aanvankelijk wilde deze de ernaast gelegen bakkerij bij de nieuwbouw betrekken; dat ging niet door omdat bakker Van Leest weigerde zijn pand te verkopen.
Vanaf 1908 kwam er ‘concurrentie’ bij vanuit Raamsdonksveer. Daar werd een postkantoor, met elementen van de chaletstijl, met directeurswoning aan de Wilhelminalaan geopend dat dienst zou doen tot 1988. Het is nu horecabedrijf De Posterij. In Geertruidenberg bleven nieuwe directeuren elkaar met de regelmaat van een klok opvolgen. In het blad ‘De Post- en Telegraafwereld van december 1915 wordt in een advertentie wederom een directeur voor het nieuwe Bergse postkantoor gevraagd. In de advertentie staat onder andere: ‘Jaarwedde directeur 1800 gulden. Vrij woning. Mooi Rijksgebouw met spiegelruiten. Ruim hoog postkantoorlokaal met vrolijk uitzicht. De woning bevat boven 5 flinke hoge kamers en twee cabinetjes. In de keuken is een perspomp voor welwater en een gewone voor regenwater. Het drinkwater wordt doorgaans gehaald uit een tegenover het kantoor staande stadspomp. De verlichting geschiedt thans door petroleum. Het gas van de aethyleen-gasfabriek schijnt niet altijd te voldoen. Beneden alleen droge kelder, geen tuin. Leven duur. Voor een niet gefortuneerde ambtenaar niet aan te bevelen.’ Het zat de directeur die met succes gereageerd had op bovenstaande advertentie niet bepaald mee. In 1916 werd Made tot hoofdkantoor verheven, waardoor Drimmelen, Hooge en Lage Zwaluwe en Zevenbergschenhoek aan de invloedsfeer van Geertruidenberg werden onttrokken. In 1933 werd Geertruidenberg zelfs gedegradeerd tot hulpkantoor en glijdt postaal gezien af naar de vergetelheid. Het postkantoor gaat nog lange tijd in afgeslankte vorm door. Maar begin jaren 90 stopte het postwezen voorgoed in het pand hoek Markt/Koestraat. In 2008 werd het gebouw door de Woningstichting Geertruidenberg (WSG) nog prachtig gerenoveerd en werd het een fraai onderkomen voor ondernemers.
Door Jan Hoek