77 - Gemeentelijke woningbedrijven en woningcorporaties

De Woningwet, erbarmelijke woonomstandigheden en krotopruiming

De Woningwet, een ontwerp van de ministers Goeman Borgesius (Binnenlandse Zaken), Pierson (Financiën) en Cort van der Linden (Justitie), die de Wet op 11 september 1899 hadden ingediend, mag zonder overdrijving een monument in de beschavingsgeschiedenis van Nederland worden genoemd. De schrijnende woonomstandigheden van velen maakte duidelijk dat ingrijpen door de overheid absoluut noodzakelijk was. Gemeentelijke woningbedrijven en woningcorporaties hebben later een onschatbare bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van het wonen in ons land. Samen met de overheid is er op gebied van volkshuisvesting een geweldige prestatie geleverd. Het Sociaal en Cultureel Rapport 1990 van het gelijknamige Planbureau meldde dat in vergelijking met alle andere Europeanen de Nederlanders goed gehuisvest zijn. Dat het straatbeeld van Geertruidenberg in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw nog veel onbewoonbaar verklaarde woningen en veel bouwvallen toonde, wordt duidelijk in de wisseltentoonstelling in Museum De Roos. Foto’s uit de verzameling van Jos van der Ploeg en Ties Sperber maken duidelijk dat in die jaren Geertruidenberg een vestingstadje in verval was. Pas in de jaren 70 en 80 vonden ingrijpende renovatie en nieuwbouw plaats. De tentoonstelling is te zien tot en met 31 december.

Op 1 augustus 1902 trad de Woningwet in werking. De inschatting van het toenmalige kabinet was dat de volkshuisvesting voor een bedrag van 100 miljoen gulden voor eens en altijd geregeld zou kunnen worden. Bijna een eeuw later stond er een bedrag van tien miljard gulden op de Rijksbegroting om in één jaar te besteden. Een kostbaar bewijs dat ‘regeren is vooruitzien’ ook toen al niet altijd opging. Ook de politieke stroperigheid is van alle tijden, want de eerste woningwetwoningen werden pas in 1906 gebouwd. Om de bouw van de woningwetwoningen te stimuleren nam de overheidsbemoeienis rond de jaren twintig sterk toe. De overheid maakte extra geld vrij en kwam in 1917 met de Huurwet en een jaar later met de Woningnoodwet. De stimulering vanuit de overheid werd beloond, want tot 1940 werden in totaal ruim één miljoen woningwetwoningen gebouwd. Artikel 52 van de Woningwet bepaalt dat de gemeenten jaarlijks een ‘Beredeneerd Verslag’ dienen te maken, waarin moet worden aangegeven wat er met betrekking tot de volkshuisvesting is geschied. Duidelijk wordt dat de gemeenten Raamsdonk en Geertruidenberg niet bepaald flitsend aan de slag gingen met de Woningwet. In de verslagen wordt duidelijk dat beide gemeenten, zonder ook maar één vraag vanuit de Raad, geen enkele actie hebben ondernomen. Ondanks de vaak erbarmelijke woonomstandigheden gebeurt er jarenlang helemaal niets. In het verslag van 1907 wordt in de gemeente Raamsdonk voor het eerst melding gemaakt van een aanschrijving ter verbetering van een woning en in de zomer van 1909, zeven jaar na de inwerkingtreding van de Woningwet, wordt een woning aan Smidseind onbewoonbaar verklaard. Op 12 juni 1914 wordt de ‘Geertruidenbergsche Bouwvereeniging’ opgericht, met als doel het verbeteren van de volkshuisvesting. Al snel wordt er besloten twee blokken met in totaal 22 woningen nabij de molen te bouwen. In de memorie van toelichting staat te lezen: ‘(…) De bouw moet voorzien in huisvesting voor arbeiders die gemiddeld per week ƒ 11,- verdienen, zynde dit het gemiddeld weekloon van de werklieden in het scheepmakers-, machinebouw-, sigarenmakers- en steenbakkersbedryf en andere in de gemeente gevestigde kleinere of grootere industrieën. Een woninghuur van ƒ 1,90 per week wordt geacht te liggen op de grens van de draagkracht der betrokken gezinnen.’ Op 16 november 1957 wordt ‘Geertruidenbergsche Bouwvereeniging’ notarieel opgeheven en gaan de bezittingen, 329 woningen, naar de gemeente.

Op initiatief van toenmalig burgemeester Ridder de van der Schueren vond op 29 december 1915 in de voormalige openbare school, nu het Henricusgebouw, de oprichtingsvergadering van de ‘Woningbouwvereeniging Volksbelang’ plaats. In art. 2 van de statuten wordt vermeld: ‘Zij stelt zich uitsluitend ten doel in het belang van de verbetering der Volkshuisvesting in de gemeente Raamsdonk werkzaam te zijn. Zij beoogt te dien einde hygiënisch ingerichte woningen te stichten, die voldoen aan de behoeften van een in bescheiden financiële omstandigheden verkerend gezin, ten einde deze aan de personen te verhuren en andere handelingen te verrichten, die bevorderlijk kunnen zijn aan het doel van de vereeniging’. In de beginperiode vond ‘Volksbelang’ onderdak in het gemeentehuis; van 1970 tot november 1983 werd het kantoor van de woningbouwvereniging ondergebracht in een woning in de Hoofdstraat en vanaf november 1983 in een pand in de Prins Hendrikstraat. Op 30 juni 1961 besluit de Gemeenteraad Raamsdonk complexen van de naoorlogse woningwetwoningen in eigendom voor de restantboekwaarde over te dragen aan ‘Volksbelang.

Kantoor Volksbelang in de Hoofdstraat

In Raamsdonk wordt in 1920 ook nog Woningbouwvereniging ‘Raamsdonks Belang’ opgericht. Deze vereniging verkeerde echter al snel in de problemen en uit notulen van 21 augustus 1922 blijkt dat voorzitter M. de Bruyn de gemeente heeft verzocht de acht arbeiderswoningen nabij de Molenstraat in Raamsdonk over te nemen. Op 21 december 1923 draagt ‘Raamsdonks Belang’ de woningen over aan ‘Volksbelang’. De gemeente staat garant voor de huurachterstand, een bedrag van ƒ 318,32. De gemeente Raamsdonk kende een Commissie van Advies, waarvan de werkzaamheden beschreven werden in de Woonruimtewet van 1947. Later werd de naam van de adviescommissie gewijzigd in ‘Toewijzingscommissie’.  Meestal vond er vanaf de jaren 60/70 elke twee weken, soms ook wekelijks, een spreekuur plaats op het gemeentehuis. De commissie bestond uit vier personen, die als duo de woningzoekenden ontving. Na het spreekuur kwamen alle commissieleden bijeen en stuurden vervolgens hun voordracht naar het gemeentebestuur. Meestal nam het college het advies over, maar het gebeurde ook wel dat de gemeente aan een in hun ogen urgenter geval voorrang gaf. Het was voor de commissieleden een pittige taak; als er tien woningen te verdelen waren, meldden zich daarvoor zo’n 300 gegadigden. Later werden de leden niet meer door de gemeente benoemd, maar door Woningbouwvereniging ‘Volksbelang’.  Op 13 december 1962 werd Woningstichting Geertruidenberg (later WSG) opgericht. De stichting heeft ten doel uitsluitend werkzaam te zijn in het belang van de verbetering van de volkshuisvesting in Geertruidenberg. De stichting is lange tijd geen zelfstandige onderneming geweest, aangezien er voor veel zaken goedkeuring was vereist van het college van B&W. De controle van de gemeente was overigens niet te vermijden, want burgemeester Faure werd de eerste voorzitter en gemeentesecretaris Molhoek werd benoemd tot secretaris.

Krotwoning
Toilet buitenshuis

Regelmatig haalde Geertruidenberg de landelijke pers. Dat kwam hoofdzakelijk door huisarts Blondeel, die op een geheel eigen, wat barokke wijze de degens kruiste met burgemeester Faure. Vitriool, afgunst, hetze en intrige waren de woorden die regelmatig in de regionale en landelijke dagbladen te lezen waren. De door hem opgerichte politieke partij had als motto: ‘Landelijke politiek is dan wel aardig, maar voor Geertruidenberg is Aktie ’80 slagvaardig’. Een van de actiepunten was de krotopruiming. Dokter Blondeel had geconstateerd dat, nu zo’n vijftig jaar geleden, veel mensen in vochtige, tochtige huizen woonden en hun wc nog steeds buitenshuis hadden staan. Woningsanering was daarom zijn stokpaardje. In zijn ogen besteedde de burgemeester te veel aandacht aan de oude gebouwen rond de markt, terwijl op hetzelfde moment de mensen als gevolg van de belabberde woonomstandigheden in natte bedden lagen. Er was dan ook een gigantische achterstand op het gebied van onderhoud. Heel slagvaardig pakte Blondeel de krotopruiming in onder andere de Elisabethstraat, Venestraat (De Kat), Haven en Zuidwal aan. Een klein deel werd afgebroken, terwijl het merendeel gerenoveerd werd. Overigens was er in Geertruidenberg ook heel lang een achterstand met de bestrating en straatlichtvoorziening. In de jaren 50 was er in de Venestraat, de Markt en bij het station wat verlichting, maar dan had je het wel gehad. Hoe die ‘donkere’ periode van de vestingstad aan de Biesbosch er toen uitzag, is te zien in de wisseltentoonstelling van Museum de Roos. Van harte aanbevolen.

Tekst: Jan Hoek

Bron: 100 jaar wonen, Jan Hoek, 2001. Vèrse Hoeven, Gezamenlijke uitgave van Gemeente Geertruidenberg, Volksbelang en WSG.

© 2020 Oudheidkundige Kring Geertruydenberghe
Locatie 9 Websitebouw