Het Staatse leger, zoetelaarsters en marketentsters
Tegenwoordig kom je in het leger vrouwen tegen in allerlei rangen en functies, terwijl het leger heel lang een uitgesproken mannenmaatschappij was. Vanaf de late middeleeuwen tot aan het einde van de 18e eeuw volgden groepen personen, die niet bij gevechtshandelingen betrokken waren, de legers. Deze zogenoemde non-combattanten voorzagen in de behoefte van de soldaten op het gebied van levensmiddelen, tabak, drank en andere goederen. Het waren vooral veel soldatenvrouwen die hun echtgenoten vergezelden. ‘Voeding van rijkswege’ beperkte zich toen tot hooguit het verstrekken van brood, kaas en bier. Het waren de zoetelaarsters, vanaf eind 18e eeuw marketentsters genoemd, die niet alleen de benodigdheden voor de warme maaltijd leverden, maar deze veelal ook bereidden. Drank verkochten ze uit het typische marketenstervaatje, gevuld met jenever of brandewijn, dat ze op de heup droegen. Het waren moedige vrouwen die net als de soldaten te maken kregen met beschietingen, bombardementen, gevangenschap en andere vormen van geweld. Onder de non-combattanten ook veel loslopende dames, die hun gunsten royaal verdeelden onder de ongehuwde soldaten. Voor de voortgang van een militaire operatie was uiteraard de voedselvoorziening te velde van het allergrootste belang. Evenals de ‘Bergsche Battery’ maakt ook de Koninklijke Landmacht bij officiële gelegenheden en/of demonstraties nog steeds gebruik van marketentsters met het ca. 4½ liter grote vaatje.
Legertrein
Het grote aantal meetrekkende non-combattanten zorgde ervoor dat ze de bewegingen van het leger meer dan eens hinderden. Om enige orde in de chaos te scheppen, stelde de legerleiding een oudere onderofficier aan die de veelbetekenende naam ‘Hurenwaibel’ droeg. Wanneer de troepen in de buurt kwamen en hun kamp opsloegen, bracht de plaatselijke bevolking de etenswaren naar de markt om deze vervolgens te verkopen aan de zoetelaarsters. Het voedselprobleem was voor het Staatse leger dus voor een deel opgelost. Een groter probleem voor de legerleiding was het grote aantal wagens dat moest worden ingezet om alles wat gedurende de krijgsoperatie nodig was, op de plaats van bestemming te krijgen. Deze zogenoemde legertrein had doorgaans een enorme lengte. Tijdens de opmars van Maurits vanaf het Duitse Meurs (bij Duisburg) naar de vesting Groenlo in september 1597 trok er een 20 km lange legertrein mee. Ook bij de belegering van Geertruidenberg tijdens de 80-jarige oorlog (1568-1648) door het Staatse leger in 1593 waren marketentsters aanwezig. Op een historische prent is te zien dat het tentenkamp, waar ook de marketentsters zich ophielden, net achter de linies bevond. Om een idee te krijgen over de sterkte van het Staatse leger een overzicht van het leger, dat zich eind april 1629 verzamelde op de Mookerhei voor het beleg van ’s-Hertogenbosch dat jaar. Het leger van Frederik Hendrik bestond uit 18 regimenten voetvolk verdeeld over 244 compagnieën met in totaal ca. 24.000 man, 15 regimenten ruiterij, elk bestaande uit vier of vijf compagnieën met 4 à 5000 paarden. Het aantal Nederlandse soldaten ten opzichte van de buitenlanders was met een verhouding van ongeveer 1:4 beperkt. Het totaal aantal kanonnen op de Mookerhei bedroeg 116, waarvan er zes ijzeren kanonnen van 24 pond, zes van 12 pond en drie van 3 pond en 48 draken of kanonnen van 6 en 3 pond naar ’s-Hertogenbosch werden meegevoerd. Ieder stuk was voorzien van 130 schoten. De stukken van 24 pond werden getrokken door 23 paarden, die van 12 pond door elf en die van zes pond door zeven paarden. Bij het beleg van Geertruidenberg, een beduidend kleinere stad, zullen de aantallen verhoudingsgewijs aanzienlijk lager zijn geweest. In het leger waren veel hoog-adellijke officieren, die hele stoeten van bedienden, koks en kappers meebrachten. De Franse revolutie (1789-1799) bracht verandering in deze eeuwenoude situatie. De revolutionaire legers plachten veel beweeglijker te zijn dan die van het ‘ancien régime’. Mede door het verdwijnen van de hoog-adellijke officieren, werd de groep non-combattanten aanzienlijk kleiner. Alleen de zoetelaarster, nu cantinières of marketentsters geheten, bleven over om de troepen van eet- en drinkwaren te voorzien. Meestal waren dit de echtgenoten van oudere militairen, beneden de rang van onderofficier. Deze moedige vrouwen, vaak gekleed in afgedankte of vermaakte uniformstukken, volgden het korps waarin hun mannen dienden, door heel Europa; gedurende de eerste helft van de 19e eeuw wordt ook bij de marketentsters een zekere uniformiteit zichtbaar. Mocht hun echtgenoot onverhoopt sneuvelen, dan was er onder de soldaten al vrij snel een nieuwe huwelijkskandidaat te vinden.
Waschvrouwen
Na de Franse tijd veranderde in ons land de samenstelling van het leger. De uit vrijwilligers bestaande Staande Armée werd op 9 januari 1814 opgericht door koning Willem I. Op die datum is de verjaardag van de Koninklijke Landmacht. Enkele dagen later richtte hij de uit dienstplichtigen bestaande National Militie op. Van deze eigen troepeneenheden maakten ook marketentsters deel uit, al wordt de naam marketentster in die periode zelden genoemd. Koning Willem I bepaalde met een Koninklijk Besluit van 15 april 1831: (…) Eene vrouw per compagnie, gehuwd aan een korporaal of soldaat, kan tot het waschen van het linnen op marsch medegenomen worden. Deze vrouwen genieten huisvesting en voeding even als de mannen, de 35 cents daags voor de voeding worden van ’s-Rijkswege ook voor haar betaald. Wanneer veldlevensmiddelen uitgedeeld worden ontvangen zij ieder ook een rantsoen. Wanneer een compagnie sterker is dan 125 onderofficieren en soldaten, kunnen twee waschvrouwen bij dezelve wezen.’ Het Nederlandse leger kende nog tot in de 20e eeuw marketentsters. De marketentsters zijn vervangen door de Cadi (CAntineDIenst) en Welzijnszorg, waarbij de soldaten soms gekscherend zeiden: ‘Ons welzijn zal hun een zorg zijn.’
Door Jan Hoek